We leven in een tijd waarin een steeds groter deel van de samenleving zich bewust wordt van de waarde van de natuur en de manier waarop wij als mensheid ermee omgaan. Dat is een grote omslag die haaks staat op de industrialisering van zo’n honderd jaar geleden. 

De mens bleek in staat om alles te maken, op bovenmenselijk grote schaal, waardoor productie en distributie goedkoper werd en efficiënter. Meer spul voor minder moeite, wie heeft daar nou een probleem mee! Maar inmiddels is de prijs wel duidelijk. Dieren, planten, luchtkwaliteit. Mensen in gigantische productiebedrijven die net zo inwisselbaar werden geacht als de lopende band waaraan zij werkten. Zonder hen zouden we niet de samenleving geworden zijn die we nu zijn, maar dan nog hebben zij het moeten bekostigen. En zo komen we aan bij de huidige beweging, nog niet overal te zien maar steeds vaker: Beter leven-keurmerk, biologisch, “Koop lokaal”, termen die je vaak tegenkomt om voorbij die industrie te denken. 

De Stadsboerin is een heel goed voorbeeld van deze beweging. Ik zal niet de dingen benoemen die de Stadsboerin precies uitvoert, omdat we hier niet zijn om reclame te maken. Maar wat voor deze motie van belang is, is het uitvoeren van de waarden waar wij voor staan. Behoud van de natuur, preservatie van dieren, kansen bieden aan een diverse groep mensen. De grond die hiervoor gebruikt wordt is van belang, het kan niet zomaar even verhuizen naar een andere locatie. Daarom moeten we zorgen dat er genoeg aan gedaan wordt om dit hoofdstuk van de menselijke ontwikkeling te bewaren en te bewaken.